Colofon
- 742
- Opgraving
Een kleine opgraving aan het Casino te Tongeren. Een eilandje Romeinse stad.
- Periode
- Juli 2018
- Opdrachtgever
- Stad Tongeren
- Projectverantwoordelijke
- Elke Wesemael
- Terreinverantwoordelijke
- Maxim Hoebreckx
- Uitvoerend team
- Maxim Hoebreckx, Joris Steegmans en twee veldarbeiders
- Medewerkers
- Dirk Pauwels (bureauonderzoek), Natasja De Winter (vondstdeterminatie -en assessment), Benjamino Emons (metaaldetectie)
- PDF Rapport(en)
- TO-18-EE Tongeren, Eeuwfeestwal, eindverslag en bijlagen.pdf
Een kleine opgraving aan het Casino te Tongeren. Een eilandje Romeinse stad.
Aanleiding voor dit onderzoek was de geplande heraanleg van de ‘kop’ van het park ‘Casino’ aan het kruispunt van de Watertorenstraat met de Eeuwfeestwal te Tongeren. Het gaat om een projectgebied van slechts 517 m² groot, dat als een taartpunt tussen de aansluiting van de beide wegen geprangd zit. Dit hoogste deel van het park zit tussen de twee aanzienlijk lager gelegen wegen geklemd, en heeft een opvallende ligging met een bijzondere geschiedenis.
Het terrein ligt op het hoogste punt in de stad op ca. 109-110 m TAW en het ligt met het hoogste punt een stuk hoger als zowel de Watertorenstraat als de Eeuwfeestwal. De overgang naar beide straten gebeurt door middel van twee steile taluds, die voorafgaand aan de werken en de opgraving met natuurstenen bekleed waren. De Eeuwfeestwal, een onderdeel van de ring rond Tongeren, werd aangelegd op de opgevulde middeleeuwse stadsgracht. De uitgraving van deze gracht in de 13de eeuw zorgde voor het verschijnen van de talud aan de oostzijde. De Watertorenstraat, aan de noordwest zijde gelegen, is een in oorsprong vermoedelijk middeleeuwse weg, die zich als holle weg aanzienlijk had ingesneden in het landschap. De aanleg van het de huidige bredere straat zorgde voor het steil afsnijden van de noordwestelijke talud om het park.
Het vermoeden bestond dan ook dat bovenop de talud, op de ‘kop’ van het Casino-park, misschien nog wel eens een klein stukje Romeinse stad bewaard zou kunnen zijn. Dit terwijl het Romeinse niveau zowel ter hoogte van de Watertorenstraat als door de middeleeuwse stadsgracht diep vergraven werd. Dit mogelijk eilandje Romeinse stad zou bovendien een interessante ligging hebben, in de hoogste delen van de stad. Uptown werden de mooiere residentiële stadswoningen gebouwd. Bovendien werd op het hoogste punt van de Romeinse stad het castellum aquae verwacht, het verdeelstation waarop het aquaduct en de stadswaterleidingen aansloot.
Tijdens een kort vooronderzoek werden de vermoedens bevestigd. Al snel werd duidelijk dat er inderdaad sprake was van een goed bewaarde complexe stratigrafie die te relateren was aan de Romeinse stad. In deze gelaagdheid bleek de gehele Romeinse periode vertegenwoordigd.
De opgraving, die door Aron bv in juli 2018 uitgevoerd werd, leverde Romeinse 56 sporen op. Het ging om uitbraaksporen, muren en (puin)lagen die te relateren waren aan de verwachte Romeinse stedelijke bewoning. De bebouwing die we binnen het projectgebied aantroffen, een luxueuze private stadswoning, sluit nauw aan bij eerdere opgravingen in de overige woonkwartieren van de Romeinse stad.
Er werden geen sporen uit voor-Romeinse periodes, of uit de middeleeuwen aangetroffen. De Romeinse lagen werden zoals gebruikelijk afgedekt door een zwarte laag, en hierop bevond zich meteen het 19de-eeuws ophogingspakket voor de parkaanleg. De zaal ‘Casino’ werd door de ‘Société de Musique de Tongres’ gebouwd in 1845 als muziekschool, repetitielokaal voor de harmonie en concertzaal. Al vanaf de eerste in gebruik name wordt niet enkel in de zaal muziek gespeeld, maar ook in het ten noorden van de zaal aangelegde park. De vondst van een kleine 19de-eeuwse tinnen pupiter getuigt van dit muzikale verleden, dat ook goed gekend is uit schriftelijke bronnen en uit historische foto’s.
Het projectgebied lag in de vroege en midden keizertijd op de noordwestrand van het gereconstrueerde dambordpatroon van de Romeinse straten, een eind heuvelopwaarts van de grote weg Bavay-Keulen die in deze periode de oost-west hoofdas van de stad vormde. Op het stadsplan van Romeins Tongeren van Vanvinckenroye blijkt duidelijk hoe het projectgebied net ten zuiden ligt van één van de kruispunten van het Romeinse stratennet.
Onder Octavianus (de latere keizer Augustus, 27 v. Chr. – 14 na Chr.) werd Tongeren één van de vele civitashoofdsteden die de provincie Gallia Belgica telde: Atuatuca Tungrorum werd hoofdplaats van de civitas Tungrorum. In de volgende decennia werd de stad steeds verder uitgebouwd. De densiteit en verspreiding van de bebouwing zowel op niveau van de individuele loten als van de stad in haar geheel is niet duidelijk. Het stedelijk stratennet, geënt op de grote verkeersas Boulogne-Keulen, kende wel zeker een ‘verkiezeling’ onder de regering van keizer Claudius.
Het vroeg-Romeinse loopvlak, dat zich tijdens de opgraving voordeed als een lichte grijsbruine horizont, ontstond bovenop een donkerdere grijsbruine cultivatie laag van ca. 20-30 cm dikte. Deze horizont vertoonde duidelijke sporen van verploeging, en doet zich donker, aangerijkt met humus, voor. In deze cultivatie laag werd vroeg-Romeins aardewerk aangetroffen, komen sporadisch wat dakpanfragmenten voor en werd een bronzen AVAUCIA muntje aangetroffen.
In het onderste vlak bevonden zich vijf sporen. Het gaat om vier paalkuilen en een ovale kuil, die de oriëntatie van het dambordpatroon van het wegennet aanhouden. Uit de kleine hoeveelheid palen, op een beperkte oppervlakte, kon geen gebouw gereconstrueerd worden. Deze oudste sporen weerspiegelen de oudste stadsinrichting op deze plek en zijn hoogstwaarschijnlijk gelijktijdig aan de cultuurlaag. Zoals eerder gezegd is de densiteit en de ontwikkeling van de oudste bebouwing van de Romeinse stad niet helemaal duidelijk. Op ons stukje aan het Casino lijken we ons op basis van de muntvondst en het aardewerk alleszins net voor het begin van de eerste eeuw te bevinden.
Sporen van 1ste-eeuwse houtbouwwoningen werden in deze kleine opgraving niet vastgesteld. Vermoedelijk zijn deze er zoals op andere plekken in de stad wel geweest, maar was het projectgebied te klein om deze structuren uit rijen paalkuilen vast te stellen. Net zoals dit bij eerder stadskernonderzoek werd vastgesteld, zien we vervolgens wel dat aan het einde van de 1ste eeuw of het begin van de 2de eeuw er voor het eerst een steenbouw stadswoning wordt opgericht.
De muren van een kelder uit deze fase waren verbonden met uitbraaksporen van muren, waaruit een ruimte met een minimale breedte van vier meter te reconstrueren was. Ten noorden van zowel de kelder als de kamer bevond zich vermoedelijk een open koer. We zien aan de noordzijde van de uitbraaksporen namelijk een vierkante kalkkuil (voor pleisterwerken of de aanmaak van mortel) en een tegen de wand, een in situ verbande houten balk. De uitgebroken en opgevulde kelder bevatte meer houtskool dan de overige uitbraaksporen. Samen met de in situ verbande balk vormen deze twee sporen de enige directe getuigen van een (stads?)brand die zich heeft voor gedaan kort na het midden van de 2de eeuw. Al bij al kunnen we stellen dat deze woning achteraf zeer grondig werd uitgebroken. Er bevond zich amper nog natuursteen in de uitbraaksporen.
Kort na het midden van de tweede eeuw wordt het terrein opnieuw bebouwd. Door de bij de eerste steenbouwfase hordende puinlaag zit de insteek gegraven voor de funderingen van een tweede steenbouwfase. Aan het eind van de tweede eeuw werd ook deze woning verwoest door een brand. Uit de puinpakketten van deze bouwfase werden aanzienlijke hoeveelheden fresco’s gerecupereerd. Klaarblijkelijk vond men het niet nodig om de omgevallen wanden en pleister-pakketten te ruimen. De volgende steenbouwfase, en de laatste die we binnen ons beperkte projectgebied konden vaststellen, bestond slechts uit één muur, die geheel geen rekening lijkt te houden met voorgaande muren of fundamenten. De muur uit deze bouwfase werd volledig door de 4de- eeuwse zwarte laag afgedekt. Het ziet er dus niet naar uit dat hij in die periode nog in gebruik was.
De belangrijkste bevinding is opnieuw dat een klein projectgebied binnen de Romeinse stad Tongeren, ondanks aantasting en vergraving aan drie zijden, toch een herkenbaar en begrijpbaar stukje Romeinse stad kan bevatten, en dus steeds het onderzoek waard is.
Eindverslag: Maxim Hoebreckx, Dirk Pauwels (Dienst Stadsarcheologie Tongeren), Elke Wesemael
Vondstdeterminatie –en assessment: Natasja De Winter
Metaaldetectie: Benjamino Emons