Colofon

  •  12
  •  Opgraving

Archeologische begeleiding en opgraving bij de herinrichting van de N730 te Munsterbilzen

Periode
Mei - Juli 2006
Opdrachtgever
Aswebo NV en Agentschap Infrastructuur - Wegen en Verkeer Limburg
Projectverantwoordelijke
Petra Driesen (tot 01/07) en Natasja De Winter (vanaf 01/07)
Terreinverantwoordelijke
Petra Driesen (tot 01/07) en Natasja De Winter (vanaf 01/07)
Uitvoerend team
Petra Driesen, Natasja De Winter, Jeanne-Marie Vroomans, Kristien Borgers, Els Rondags, Michiel Steenhoudt
Medewerkers
Jean-Louis Sourbron, conservatieatelier Restaura,

Op basis van een advies van de ZOLAD werd een archeologische opvolging van de werken aan de doortocht van de N370 in de Waterstraat en de Perronstraat in het bestek van de werken opgenomen. Tijdens het archeologisch onderzoek werden archeologische sporen aangetroffen uit zeer uiteenlopende periodes, gaande van de vroege middeleeuwen tot de 20ste eeuw.

 

De oudste sporen werden aangetroffen in WP 2 van de Waterstraat, ten noordoosten van de kerk. Het betreft een aantal kuilen en paalkuilen die behoren tot een noord-zuid georiënteerd gebouw dat op basis van C14-datering in de merovingische periode te dateren is. Het aantal beuken en de precieze functie van het gebouw konden niet achterhaald worden wegens de te beperkte omvang van de werkputten.

 

Meer zuidelijk bevond zich het kerkhof, dat jonger is dan het merovingische gebouw. Tijdens het onderzoek werden 68 west-oost tot zuidwest-noordoost georiënteerde inhumatiegraven geregistreerd. Naast de gewone kistbegravingen werden ook een aantal afwijkende begravingen vastgesteld. Bij negen graven, vlak voor de huidige kerk, lagen de overledenen namelijk begraven in een uitgeholde eiken boomstam. Op basis van de gerelateerde vondsten en natuurwetenschappelijk onderzoek konden deze graven gedateerd worden van het midden van de 8ste tot het midden van de 10de eeuw. Oorspronkelijk moeten er zeker meer van deze boomstambegravingen zijn geweest, helaas hebben ze flink te lijden gehad onder allerlei infrastructuurwerken in de 20ste eeuw.

Blijkbaar was het soms ook gebruikelijk om de dode in een kuil te leggen en enkel af te dekken met een houten plank. Dit fenomeen werd ook al vastgesteld tijdens de opgravingen in 2000. Het botmateriaal in deze graven was uitzonderlijk goed bewaard.

De graven die zich verder van de huidige kerk af bevonden, waren voor zover kon vastgesteld worden, allemaal begravingen in eenvoudige rechthoekige houten kisten. Deze graven waren weliswaar jonger dan de begravingen dichter tegen de kerk, maar waarschijnlijk niet later te dateren dan in de volle middeleeuwen.

Uit de ligging van de graven is niet eenduidig op te maken tot welke kerk het kerkhof heeft behoord. Zowel de oude parochiekerk die zich, volgens Titeux en Van Vanvinckenroye, ten noordwesten van de huidige kerk bevond, als de vroegere Stiftskerk (Sint-Amor), te situeren ten zuidwesten van de huidige kerk, komen in aanmerking. Aangenomen dat de Amorkerk pas in de eerste helft van de 11de eeuw werd gebouwd, moeten we er wel vanuit gaan dat de oudste graven (dus ook de boomstambegravingen) bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk behoren, tenzij de Amorkerk inderdaad nog een oudere voorganger had, zoals geopperd door Claassen en Vanheusden.

De koren van deze beide kerken bevonden zich zoals gebruikelijk in de christelijke traditie in het oosten, in tegenstelling tot dat van de huidige kerk. Vroeger was de ruimte rond het koor een geliefde plek om begraven te worden. Op die manier werden de overledenen, hoewel buiten de kerk, toch zo dicht mogelijk bij het altaar begraven. Het is dus logisch dat in Munsterbilzen een groot aantal graven op deze plaats werd aangetroffen, de oudste graven het dichtst in de buurt van het/de ko(o)ren, de jongere wat verderaf. Wanneer de ruimte achter en naast het koor vol was, zal men de overledenen ook op andere plaatsen rond de kerk(en) begraven hebben.

Het is het meest waarschijnlijk dat de overleden kloosterzusters en parochianen lange tijd op hetzelfde kerkhof begraven werden. De archieven maken immers pas in 1713 melding van de bouw van een muur waardoor de kerk en het kerkhof van de parochianen gescheiden werd van de kerk en het kerkhof van het Stift.

 

Een aantal graven aan de oostelijke rand van het kerkhof doorsneden een spoor dat werd geïnterpreteerd als een gracht. Deze zuid-noord georiënteerde gracht was minstens tien meter breed en kon over een lengte van ongeveer twintig meter worden gevolgd. Ze bevond zich ongeveer anderhalve meter onder het huidige loopoppervlak en is minstens 170 cm diep, maar kon door instortingsgevaar van de sleuven en opstijgend grondwater niet dieper getraceerd worden. De gracht was opgevuld met verschillende kleiige en zandige lagen en bevatte veel gallo-romeins bouwpuin. De scherven die er werden in aangetroffen zijn wielgedraaid en onversierd, maar niet verder te determineren. De gracht is alleszins ouder dan de buitenste rand van het kerkhof. Ze werd op een gegeven moment gedempt, mogelijk om het kerkhof te kunnen uitbreiden. Ze kan echter ook reeds bij het aanleggen van het kerkhof of nog eerder dichtgegooid zijn. Over de precieze functie van de gracht en het verdere verloop ervan tasten we in het duister. Verder archeologisch onderzoek zou hier opheldering kunnen brengen.

Met dank aan ASWEBO en in het bijzonder aan werfleider Rik De Baere, Jean-Louis Sourbron en Jeu Wijnen (Heemkring Landrada), Yves Welckenhuysen (Welckenhuysen Grondwerken), Jo Kempkens en Ton Lupak (conservatieatelier Restaura), Koen De Groote (VIOE) en iedereen die ons een verfrissing kwam brengen tijdens de verschrikkelijk warme julimaand.

 

De Winter N. (2007) Archeologische begeleiding en opgraving te Munsterbilzen bij de herinrichting van de N 730 (ARON rapport 12), Sint-Truiden.

De vrijgelegde boomstamgraven

Best bewaarde boomstamgraf. Dit graf wordt momenteel geconserveerd in restauratie-atelier Restaura (Haelen NL)

Berging van het boomstamgraf

Staalname van een boomstamgraf voor dendrochronologische datering

Pelgrimsinsigne uit lood-tinlegering uit de 14de eeuw

links